Advies 388: Wanneer dient het UEA van een onderaannemer waarop beroep wordt gedaan, ingediend te worden?

Europese onderhandelingsprocedure met aankondiging voor een raamovereenkomst voor ingenieursdiensten. De speciale-sectoropdracht is verdeeld in drie percelen waarbij wordt beoogd per perceel een raamovereenkomst met meerdere ondernemingen te sluiten. De aanmelding van klager is ongeldig verklaard omdat zij geen Uniform Europees Aanbestedingsdocument (“UEA”) van haar onderaannemer heeft ingediend. Klager stelt dat de aanbestedingsstukken op dit punt onduidelijk zijn en dat beklaagde haar in de gelegenheid had moeten stellen om alsnog dat document in te dienen.

De Commissie stelt vast dat indien een speciale-sectorbedrijf uitsluitingsgronden en selectiecriteria als bedoeld in Richtlijn 2014/24/EU gebruikt, de bepalingen over het Uniform Europees Aanbestedingsdocument van artikelen 59 tot en met 61 Richtlijn 2014/24/EU van overeenkomstige toepassing zijn, aldus artikel 80 Richtlijn 2014/25/EU. Verder stelt de Commissie vast dat in geval van een beroep op de draagkracht of bekwaamheid van een onderaannemer, tegelijk met de aanmelding het UEA van die onderaannemer moet worden ingediend.

De Commissie overweegt dat, hoewel de aanbestedingsstukken niet geheel helder zijn, uiteindelijk ook uit die stukken blijkt dat in geval het beroep op de capaciteiten van een onderaannemer het UEA van die onderaannemer bij de aanmelding moet worden ingediend. Dit klachtonderdeel wordt derhalve ongegrond verklaard.

Met betrekking tot de stelling van klager dat beklaagde haar in de gelegenheid had moeten stellen alsnog het ontbrekende UEA in te dienen overweegt de Commissie het volgende. Het gelijkheidsbeginsel staat er niet aan in de weg om, in uitzonderlijke gevallen, de inschrijvingen gericht te laten verbeteren of aan te vullen, met name omdat deze klaarblijkelijk een eenvoudige precisering behoeven, of om kennelijke materiële fouten recht te zetten, mits deze wijziging er niet toe leidt dat in werkelijkheid een nieuwe inschrijving wordt voorgesteld (HvJ EU 29 maart 2012, zaak C-599/10 (SAG), rov. 40). Het maken van een dergelijke uitzondering is echter uitgesloten ingeval van ontbrekende informatie die op straffe van uitsluiting moet worden verstrekt (HvJ EU 10 oktober 2013, zaak C-336/12 (Manova) r.o. 40). Ten slotte mag de herstelmogelijkheid alleen betrekking hebben op stukken waarvan objectief kan worden vastgesteld dat zij dateren van voor het einde van de inschrijvingstermijn. Aangezien aan deze strikte voorwaarden niet voldaan is, wordt ook dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.