Advies 417: Enkelvoudig onderhandse procedure op onjuiste wijze voortgezet als meervoudig onderhandse procedure – risico van leuren.

Beklaagde heeft op 20 december 2016 een offerte opgevraagd bij klager voor een overheidsopdracht voor diensten voor het ontwikkelen van een integrale visie op haar sociaal domein. Op 25 januari 2017 heeft beklaagde ook een andere onderneming voor deze overheidsopdracht benaderd.

Op 26 april 2017 heeft beklaagde het volgende bericht aan klager gezonden: ‘Middels deze redelijk onpersoonlijke weg wil ik je meedelen dat de gunning voor het masterplan sociaal domein naar een ander bureau is gegaan. We hebben beide voorstellen goed tegen elkaar af kunnen weken op basis van een aantal vantevoren gestelde criteria.'

Geklaagd wordt dat er geen formele offerteaanvraag is gestuurd en klager niet geïnformeerd is over de procedure en de gunningscriteria. Tevens heeft beklaagde volgens klager in strijd gehandeld met het beginsel van gelijke behandeling door een tweede partij uit te nodigen nadat klager een concept-voorstel had ingediend en die tweede inschrijver meer tijd te geven voor het indienen van een inschrijving. Ook wordt geklaagd dat de mededeling van de gunningsbeslissing niet gemotiveerd is.

De Commissie stelt vast dat beklaagde in eerste instantie een enkelvoudig onderhandse procedure is gestart door klager om een offerte te vragen. Op 25 januari 2017 is beklaagde naar eigen zeggen overgeschakeld op een meervoudig onderhandse procedure door voor de onderhavige opdracht ook X te benaderen.

De Commissie bespreekt eerst het kader van een meervoudig onderhandse procedure en stelt vast dat het gelijkheidsbeginsel, het transparantiebeginsel en de motiveringsplicht hierbij van toepassing zijn, onder verwijzing naar adviezen 147, 242 en 389.

Het is de Commissie niet gebleken dat beklaagde vooraf een objectief beoordelings- en gunningssysteem – hoe basaal ook – aan klager heeft verstrekt. Daarmee heeft beklaagde gehandeld in strijd met haar verplichting om transparantie in haar handelen te betrachten. Nu klager op 17 maart 2017 bij beklaagde navraag heeft gedaan naar de wensen van beklaagde voor de presentatie, kan niet gezegd worden dat klager dit punt te laat heeft aangekaart.

Het eerste klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Ten overvloede overweegt de Commissie dat haar niet gebleken is dat beklaagde heeft gewaarborgd dat geen kennis werd genomen van de inschrijving van klager op het moment dat de andere inschrijver haar inschrijving nog niet had ingediend. Daarmee heeft beklaagde het risico van leuren in het leven geroepen, hetgeen eveneens in strijd is met haar verplichting om de inschrijvers op gelijke wijze te behandelen.

Op het moment van het indienen van de klacht bij de Commissie had beklaagde nog geen motivering van de gunningsbeslissing gegeven. Daarmee is ook het tweede klachtonderdeel gegrond.

Ten overvloede merkt de Commissie op dat de motivering van de gunningsbeslissing die beklaagde na aanhangig maken van de klacht aan klager heeft verzonden niet afdoende is.