Advies 423: Ten onrechte geen weging prijs/kwaliteit vastgesteld. Geen verplichting tot stellen van verificatievragen.

Meervoudig onderhandse aanbesteding voor een raamovereenkomst met één onderneming voor de levering van mantelzorgwaarderingspassen. Er zijn twee klachtonderdelen:

  1. De beoordelings- en gunningssystematiek, zoals die in de Offerte-aanvraag is bekendgemaakt, voldoet niet aan de eisen die op grond van de beginselen van gelijke behandeling en transparantie daaraan kunnen worden gesteld; en

  2. Beklaagde heeft gehandeld in strijd met het transparantiebeginsel door na het uitstellen van de mededeling van de gunningsbeslissing geen verificatievragen aan klager te stellen.

De Commissie overweegt dat volgens bestaande jurisprudentie van een (potentiële) gegadigde of inschrijver een proactieve houding mag worden verwacht. Dit houdt in dat een inschrijver – mogelijke – inbreuken op het op de aanbestedingsprocedure van toepassing zijnde recht bij de aanbesteder dient te signaleren zodra hij die redelijkerwijze behoort op te merken. De ratio daarvan is dat de aanbesteder daarmee mogelijk in staat wordt gesteld (de gevolgen van) die inbreuk ongedaan te maken in een stadium waarin de nadelige gevolgen daarvan voor alle betrokken partijen zoveel mogelijk beperkt kunnen blijven. Door pas op 22 juni 2017 een klacht bij beklaagde in te dienen, heeft klager voormelde verplichting niet nageleefd. Om die reden wordt het eerste klachtonderdeel ongegrond verklaard.

Vervolgens gaat de Commissie ten overvloede in op het eerste klachtonderdeel.

De Commissie overweegt dat, hoewel de Aanbestedingswet voor de meervoudig onderhandse procedure weinig regels stelt, de vrijheid die aanbestedende diensten hebben bij de voorbereiding, inrichting en afwikkeling van een meervoudig onderhandse procedure slechts betrekkelijk is. Zij dienen op grond van de artikelen 1.15 en 1.16 Aw 2012 immers de beginselen van gelijke behandeling, transparantie en proportionaliteit in acht te nemen. Wanneer aanbestedende diensten kiezen voor een meervoudig onderhandse procedure, zullen zij deze beginselen moeten vertalen in concrete gedragsnormen. Bij gebrek aan concrete gedragsnormen in de geldende wet- en regelgeving, wordt in de jurisprudentie van de gewone rechter en in de adviezen van de Commissie voor wat betreft de invulling en uitwerking van deze gedragsnormen in toenemende mate aansluiting gezocht bij de regels die gelden voor Europese aanbestedingsprocedures (zie ook de aanbeveling onderaan Advies 417).

In de Offerte-aanvraag is bepaald dat de beoordeling van de offertes integraal zal plaatsvinden waarbij primair gekeken zal worden naar de kwaliteit, maar dat de prijs niet onbelangrijk is. Onbekend is echter welke score (bijvoorbeeld welk aantal punten of welke waardering) behaald kan worden voor het onderdeel kwaliteit respectievelijk prijs of welke weging er voor beide gunningscriteria wordt gehanteerd.

In de mededeling van de gunningsbeslissing worden de termen ‘matig’, ‘voldoende’, ‘goed’ en ‘zeer goed’ gehanteerd als toe te kennen kwalificaties. Hoewel beklaagde bij de keuze van gunningscriteria, subcriteria en wegingsfactoren een ruime beoordelingsvrijheid heeft, dient zij de weging van die termen wel vooraf in de aanbestedingsdocumenten bekend te maken.

Door niet vooraf bekend te maken wat de verhouding en weging is tussen de gunningscriteria kwaliteit en prijs, heeft beklaagde naar het oordeel van de Commissie aan de beoordelingscommissie een zeer grote keuzevrijheid gelaten. Beklaagde heeft dat ook overigens gedaan door de mogelijke score voor de subgunningscriteria eveneens in het midden te laten. De Offerte-aanvraag bevat immers geen vooraf bekend gemaakte wijze waarop punten worden toegekend of een beschrijving van de wijze waarop de subgunningscriteria worden gewogen. Het ontbreken van de wijze waarop de gunnings- en subgunningscriteria beoordeeld zullen worden, laat alle ruimte om – willekeurige – scores toe te kennen.

Naar het oordeel van de Commissie had beklaagde de verhouding tussen prijs en kwaliteit kenbaar moeten maken, evenals de weging van de subgunningscriteria ten aanzien van kwaliteit. Door dit niet te doen, heeft zij gehandeld in strijd met haar transparantieverplichting.

Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel overweegt de Commssie dat wanneer een aanbestedende dienst voorziet in een verificatieprocedure, hij tijdens die procedure niet verplicht is tot het stellen van vragen aan iedere inschrijver. De verplichting tot het stellen van vragen bestaat alleen indien daartoe aanleiding bestaat, bijvoorbeeld omdat er onduidelijkheden zijn ten aanzien van de inschrijving van de betrokken inschrijver. Het voorgaande betekent dat wanneer een aanbestedende dienst geen aanleiding heeft tot het stellen van vragen aan een bepaalde inschrijver en hij die inschrijver om die reden niet (verder) in de verificatieprocedure betrekt, geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel.

Klager lijkt te veronderstellen dat zij een kans mist om de opdracht te winnen doordat zij niet is uitgenodigd voor een verificatiegesprek. Deze veronderstelling is onjuist aangezien een verificatiegesprek enkel tot doel heeft de geldigheid van een inschrijving te verifiëren indien daarover onduidelijkheid bestaat bij de aanbestedende dienst en niet om die inschrijving te verbeteren met het oog op het vergroten van de kans op gunning van de opdracht.

Uit de door partijen overgelegde documenten blijkt niet dat er bij beklaagde onduidelijkheid bestond ten aanzien van de inschrijving van klager. Beklaagde heeft dan ook terecht geen verificatievragen aan klager gesteld. Het tweede klachtonderdeel wordt derhalve ongegrond verklaard.