Advies 420: Onduidelijke eis aan kosten ligdagen bij andere uitvaartondernemer is in strijd met transparantieverplichting.

Europese openbare procedure voor een raamovereenkomst met twee opdrachtnemers voor het uitvoeren van uitvaartdiensten van gemeentewege. Beklaagde heeft de gunningsbeslissing ingetrokken omdat klager haar inschrijving niet gestand zou doen. Klager stelt dat zij dat wel doet. Klager stemt echter niet in met verhoogde eisen, die beklaagde na de mededeling van de gunningsbeslissing kenbaar heeft gemaakt. In het kader van de all-in prijs moet het begrip ‘ligdagen’ volgens klager niet zo worden uitgelegd dat hieronder ook de kosten moeten worden begrepen van ligdagen in een mortuarium van een andere uitvaartondernemer in plaats van het mortuarium van het ziekenhuis.

In paragraaf 1.3. (‘Eisen aan inschrijving (gunningseisen)) van de Aanbestedingsleidraad is in knock-out eis 1.3.1 betreffende de prijs onder meer het volgende bepaald:

‘• De door inschrijver opgegeven all-in prijs dekt alle in de aanbestedingsdocumenten opgenomen eisen en door inschrijver aangeboden invullingen van de wensen volledig. Dit betekent dat alle kosten (personele kosten, reiskosten, afleveringskosten, overhead, sociale lasten, administratiekosten en het vervullen van alle formaliteiten zoals accountantsverklaring e.d.) in de door inschrijver aangeboden prijs zijn verwerkt met daarbij:

• De algehele regeling van de uitvaart, alle overbrengingen van de overledene, het verzorgen en kisten van de overledene, alle ligdagen (mortuarium of andere uitvaartondernemer), aula voor opbaring en afscheid (half uur), het beschikbaar stellen van de rouwauto, het leveren van een standaardkist en incassering / verzilveren polissen.’

Met de geciteerde passage uit knock-out eis 1.3.1 lijkt beklaagde te willen uitsluiten dat de beoogde opdrachtnemer naast de gevraagde ‘all-in prijs’ meerkosten in rekening kan brengen. De ligdagen bij een andere uitvaartondernemer lijken in dat opzicht een vreemde eend in de bijt. Dit zijn kosten die normaal gesproken niet door de opdrachtnemer worden gemaakt: hij heeft immers geen opdracht aan de andere uitvaartondernemer gegeven. Die kosten zal de opdrachtnemer normaal gesproken dan ook niet bij beklaagde in rekening brengen.

Enerzijds zou knock-out eis 1.3.1 dan ook zo kunnen worden gelezen dat beklaagde met die eis heeft willen voorkomen dat de opdrachtnemer (onverplicht) tot betaling van de kosten van ligdagen bij een andere uitvaartondernemer zal overgaan en deze vervolgens bij beklaagde in rekening zal brengen. Anderzijds zou knock-out eis 1.3.1 zo kunnen worden gelezen dat beklaagde wil bewerkstelligen dat de opdrachtnemer de kosten van ligdagen bij een andere uitvaartondernemer rechtstreeks aan die andere ondernemer vergoedt en de kosten vervolgens – als onderdeel van de aan beklaagde aangeboden all-in-prijs – voor zijn rekening neemt.

De Commissie is van oordeel dat, nu voor beide interpretaties van knock-out eis 1.3.1 in beginsel wat te zeggen valt, beklaagde de aanbestedingsstukken niet zodanig heeft geformuleerd dat alle redelijk geïnformeerde en normaal zorgvuldige inschrijvers deze op dezelfde wijze zullen uitleggen. Dat betekent dat beklaagde heeft gehandeld in strijd met haar transparantieverplichting.

De klacht wordt derhalve gegrond verklaard.