Advies 492: Locatie-eis: geen strijd met het proportionaliteitsbeginsel

De klacht ziet op een Europese openbare procedure voor een raamovereenkomst met één ondernemer voor diensten voor vrachtvervoer door de lucht wereldwijd inclusief voor- en natransport.

Volgens de ondernemer is de door de aanbesteder gestelde eis dat de inschrijver beschikt over een locatie aan, en direct toegang heeft tot de airside van de (internationale) luchthaven Schiphol onder meer in strijd met het beginsel van proportionaliteit.

Op basis van hetgeen de aanbesteder heeft aangevoerd, is de Commissie ervan overtuigd dat er goede grond is voor de airside-eis als het gaat om het vervoer van goederen waarvoor aanbesteder extra beveiligingseisen nodig acht. Indien de opdrachtnemer niet over een locatie met directe toegang tot de airside van Schiphol kan beschikken, dient de aanbesteder de goederen met extra beveiligingseisen immers niet alleen beveiligd te escorteren naar de locatie van de opdrachtnemer, maar vervolgens nog een keer van de locatie van de opdrachtnemer naar de afhandelaar van de luchtvaartmaatschappij. De aanbesteder heeft gesteld daarvoor niet over voldoende personele capaciteit te beschikken.

Het is de Commissie niet gebleken dat de airside-eis verder gaat dan noodzakelijk is of dat er andere minder ingrijpende mogelijkheden zijn, zoals verdeling van de opdracht in percelen. De Commissie heeft er begrip voor dat de aanbesteder niet alle goederen met extra beveiligingseisen kan splitsen van de overige goederen. Een verdeling van de opdracht in percelen in die zin acht de Commissie voor aanbesteder dan ook geen reële mogelijkheid. Datzelfde geldt voor een verdeling in percelen waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen zendingen die goederen bevatten met extra veiligheidseisen waarvoor een locatie met directe toegang tot de airside van Schiphol noodzakelijk is en zendingen die dergelijke goederen niet bevatten. Reden daarvoor is dat de aanbesteder op het moment van de vervoersaanvraag in de regel niet het inzicht heeft welke goederen moeten worden vervoerd en aanbesteder daarin nog tot op het laatste moment wijzigingen kan aanbrengen. Bovendien zou de omvang van beide percelen ten tijde van de aanbestedingsprocedure nog ongewis zijn.

Op basis van de beschikbare informatie is naar het oordeel van de Commissie geen sprake van strijd met het proportionaliteitsbeginsel. De Commissie acht de klacht ongegrond.