Advies 535: Wanneer is loting als selectiemethodiek doelmatig?

De klacht ziet op een Europese niet-openbare procedure voor een overheidsopdracht voor ontwerpdiensten van een team van een architect en een constructief adviseur voor de renovatie/nieuwbouw van een gebouw van aanbesteder. De brancheorganisatie klaagt onder meer dat loting als selectiemethodiek in de onderhavige procedure disproportioneel is.

Klachtonderdeel 1

In de eerste plaats klaagt de brancheorganisatie erover dat het verstrekken – kort voor de uiterste datum van aanmelding – van aanvullende informatie die van aanzienlijk belang is voor het opstellen van de verzoeken tot deelneming disproportioneel is zonder termijnverlenging. De Commissie acht dit klachtonderdeel gegrond.

Klachtonderdeel 2

In de tweede plaats vindt de brancheorganisatie loting als selectiemethodiek in de onderhavige procedure disproportioneel. De Commissie bevestigt dat loting als selectiemethodiek in een Europese niet-openbare procedure in beginsel toegestaan is en dat het een aanbestedende dienst derhalve in beginsel vrijstaat voor loting als selectiemethodiek te kiezen. De Commissie acht de keuze daarvoor in het onderhavige geval niet disproportioneel.

Of loting de meest wenselijke en doelmatige manier van selectie van gegadigden is, is een andere kwestie. Ten overvloede gaat de Commissie uitvoerig in op aspecten voor en tegen loting als selectiemiddel in een niet-openbare procedure.

De Commissie meent dat van geval tot geval zal moeten worden bepaald, al dan niet na een marktverkenning of marktconsultatie, welke ruimte er nog is voor kwalitatieve differentiatie voor in beginsel geschikte, potentiële gegadigden, gelet op het karakter van de opdracht (standaard, complex, wel of geen hoogwaardige dienstverlening) en het niveau van de geschiktheidseisen. Bij een groot aantal, in beginsel even geschikte gegadigden en een niet-complexe opdracht of standaard-opdracht is loting naar het oordeel van de Commissie een geschikte en doelmatige selectiemethodiek. Is evenwel sprake van een complexe opdracht en/of hoogwaardige dienstverlening en van potentiële gegadigden die zich, boven een minimum geschiktheidsniveau, nog verder kwalitatief zouden kunnen onderscheiden in technische bekwaamheid, dan lijkt het ondoelmatig om na bepaling van de geschiktheid loting tussen hen toe te passen. Immers, een gegadigde die ‘met de hakken over de sloot’ aan de minimum geschiktheidseisen voldoet, heeft dan evenveel kans te worden uitgenodigd tot inschrijving als een gegadigde die ‘veel meer in huis heeft’ en daardoor mogelijk ook een kwalitatief betere (mogelijk zelfs de economisch meest voordelige) aanbieding zou kunnen doen. Bij een complexe opdracht en/of hoogwaardige dienstverlening waarin van gegadigden wordt verlangd dat zij beschikken over een aanzienlijk aantal essentiële kerncompetenties, kan er naar het oordeel van de Commissie vanuit worden gegaan dat er tussen de geschikte gegadigden geen relevante verschillen meer bestaan in geschiktheid. In zo’n geval is loting als selectiemiddel een begrijpelijke keuze.